Welcome to Etherpad!

This pad text is synchronized as you type, so that everyone viewing this page sees the same text. This allows you to collaborate seamlessly on documents!

Get involved with Etherpad at http://etherpad.org

SOTA (State of the Arts)-reflectiegroep sociale zekerheid -18-01-2020

SAMENVATTING

SOTA stelt dat de vooropgestelde hervorming aan het ‘kunstenaarsstatuut’ raakt aan een essentiële discussie in de maatschappij: Wat is werk en wie verdient sociale bescherming? SOTA is begaan met alle precaire werkers met tijdelijke contracten in alle beroepen. Op langere termijn is er nood aan een brede visie die een antwoord biedt op een nieuw begrip van “werk” en sociale bescherming biedt aan alle “flexwerkers” zowel binnen als buiten de kunsten.

SOTA wil erop wijzen dat kunstenaars geen bijzondere privileges willen, maar wel een erkenning dat het beroep van hedendaagse kunstenaars atypisch is, en ze willen gelijke kansen op opbouw van sociale rechten dan andere werknemers. Het huidige ‘kunstenaarsstatuut’ is dan ook uitgewerkt om kunstenaars niet te discrimineren t.o.v. andere beroepsgroepen.

Hervormingen van het ‘kunstenaarsstatuut’ kunnen niet ‘geïsoleerd’ van andere aspecten gebeuren die invloed hebben op de sociaal economische situatie van de kunstenaar. Er is namelijk nood aan REGULERING van arbeidsverhoudingen in de kunsten, en aan een HERSTRUCTURERING van het systeem van beurzen waar faire honoraria geen optie, maar een conditie zijn.

De tekst die voorligt is uitgewerkt met alle sectoren binnen de kunsten in gedachten, maar geeft een bijzondere aandacht aan, en voorbeelden uit de sector van de beeldende kunst, daar zij de laagste verdieners zijn over de gehele sector en hun situatie het meest problematisch is. Aanpassingen in het ‘kunstenaarsstatuut’ mogen de meest precaire werkers van de artistieke sector niet over het hoofd zien of hervormingen zouden veel kunstenaars van de regen in de drop brengen.

Deze tekst maakt een situatieschets van de STRUCTURELE problemen in de sector. Kunstenaars worden aangeworven met zeer korte contracten die op geen enkele manier in verhouding staan tot de werkelijke arbeidstijd die ze besteden om hun project te ontwikkelen en te presenteren. In plaats van een faire vergoeding wordt de kunstenaar vaak ‘beloond’ met de ‘symbolische waarde’ van de organisaties die hen uitnodigen, met een speculatie op een onzeker (financieel) succes in de toekomst. Zelfs als deze kunstenaars toegang hebben tot het zogenaamde ‘kunstenaarsstatuut’ (de toegang is erg zwaar voor jonge kunstenaars), blijven deze onfaire arbeidsrelaties bestaan, en is de opbouw van sociale rechten, zoals pensioen uitermate moeilijk. Deze condities maakt de kunstenaar erg kwetsbaar.

De tekst geeft een overzicht van enkele gekende problemen met het ‘kunstenaarsstatuut’ zoals het vandaag bestaat. De moeilijke toegang voor jonge kunstenaars en de moeilijke opbouw van pensioenrechten worden besproken. Ook de schizofrene situatie die ontstaat doordat de kunstenaar actief werk (buiten de sector) moeten zoeken tijdens onvergoede periodes waarin hij/zij presentaties ontwikkelt en artistiek onderzoek doet wordt geschetst. Suggesties en alternatieven worden hier aangereikt.

In deze tekst bespreekt SOTA ook een aantal aspecten van de voorstellen voor hervorming van het ‘kunstenaarsstatuut’ die nu circuleren. SOTA stelt verontrust vast dat in een aantal van de voorstellen de verantwoordelijkheid voor precariteit bij de kunstenaar zelf gelegd wordt. De kunstenaar zou ‘geresponsabiliseerd’ moeten worden. In de regelgeving voor het huidige kunstenaarsstatuut moeten er slechts 3 prestaties bewezen worden om het statuut elk jaar te verlengen. Dit zou de begunstigden ‘overbeschermen’ en als ‘misbruik’ bestempeld worden. In een aantal van deze voorstellen worden daarom de te bewijzen prestaties zeer drastisch opgetrokken, naar 156 dagen per jaar of 156 dagen per drie jaar (onder ‘cachet’ of arbeidsovereenkomsten).

SOTA vraagt zich af waarom in deze voorstellen precariteit wordt bestreden met meer precariteit. Studies tonen aan dat het netto mediaan inkomen van beeldende kunstenaars slechts 13000 euro is, een bedrag waar hun uitkeringen uit het kunstenaarsstatuut reeds mee inbegrepen zijn. Jaarlijkse artistieke inkomsten die tussen 1500 euro -6000 euro bruto liggen zijn jammer genoeg een realiteit. Door de structurele onderbetaalde arbeid in deze sector zullen bijgevolg veel kunstenaars hun statuut verliezen, en daarbij het enige sociale vangnet dat ze hebben om hun beroep mogelijk te maken. Zolang er slechts een fractie van het werk van de kunstenaars vergoed wordt (enkele dagen volgens CAO voor een solotentoonstelling waar maandenlang aan gewerkt is, 1000 euro loonkost is standaard), en zolang subsidies niet als conditie stellen om een eerlijke vergoeding voor kunstenaars toe te passen in relatie tot werkelijke arbeidstijd, kan SOTA deze aanpassing aan het ‘kunstenaarsstatuut’ niet aanvaarden. Als cultuur op de juiste manier werd bedeeld, en iedereen zou worden betaald voor het werk dat ze daadwerkelijk doen, dan zou het ‘kunstenaarsstatuut’ enkel nog dienen om de risico’s in het vak op te vangen en niet als vangnet voor onderbetaling en onderfinanciering.

UNESCO stelt deze onfaire praktijken onomwonden aan de kaak door te stellen dat: “De grootste subsidie voor de kunsten komt immers niet van de overheid, opdrachtgevers of de privésector, maar van kunstenaars zelf in de vorm van onbetaalde of onderbetaalde arbeid.”(UNESCO, Culture and working conditions for artists (2019), p6)

SOTA geeft in deze tekst verder enkele suggesties om deze problematiek te remediëren…

  1. Inleiding

De corona crisis heeft pijnlijk aangetoond dat een heel aantal ‘kunstenaars’ (1) in België niet kunnen terugvallen op sociale bescherming. De wetgeving (er)kent vandaag de dag twee statuten die deze bescherming biedt: die van werknemer (of ambtenaar) en die van zelfstandige. Maar steeds meer kunstenaars zijn aan de slag met tijdelijke en vaak zeer korte arbeidscontracten die, omdat ze met wisselende werkgevers werken, weinig bescherming bieden. Heel wat onder hen combineren jobs, vaak in beide statuten, maar doordat het sociale zekerheidssysteem bescherming organiseert vanuit een minimaal 50% tewerkstelling in een hoofdstatuut, vallen zij vaak genadeloos door de mazen van het net.

De organisatie van werk is in de afgelopen 40 jaar sterk veranderd, maar de wetgeving rond arbeid en sociale zekerheid is voor kunstenaars nauwelijks geëvolueerd. In 1969 werden een aantal bijzondere regels uitgewerkt binnen de sociale zekerheid voor uitvoerende kunstenaars in de ‘spektakelkunsten’. In 2003 werden daar een aantal nieuwe bijzondere regels aan toegevoegd met betrekking tot alle kunstenaars. Niet alleen uitvoerende, maar ook scheppende kunstenaars, konden voortaan beroep doen op wat een beetje ongelukkig werd benoemd als ‘het kunstenaarsstatuut’. Tegelijk blijven er heel wat manco’s met het statuut op het terrein dat voor een grote groep professionele kunstenaars van alle leeftijden onhaalbaar blijft, zowel voor degene die er niet in slagen om het ‘kunstenaarsstatuut te behalen, als degene die hun artistieke praktijk in het ‘kunstenaarsstatuut’ uitvoeren.

De huidige federale regering onder premier De Croo schreef het zoeken naar een duurzame hervorming van het sociale statuut van de kunstenaars in het regeerakkoord. Een aantal politieke partijen stelden al een voorstel tot hervorming voor.

1 overkoepelende term die in deze tekst wordt gebruikt om alle artistieke beroepen weer te geven

Vooraleer het tot ingrijpende veranderingen zou komen, wil SOTA zelf naar buiten treden met een breed gedragen en degelijk onderbouwd onderzoek en voorstel, dat de noden van kunstenaars zelf in context plaatst van een ruimere visie op de problematiek. De hervorming van het ‘kunstenaarsstatuut’ is een politiek zeer complex dossier. Ten eerste is het een federale aangelegenheid terwijl cultuur een gemeenschapsmaterie is. Ten tweede is het een dossier dat zowel een impact heeft op de wetgeving van arbeid, sociale zekerheid, werkloosheid, belastingen, enz... het is dus een dossier waarbij verschillende ministeries zijn betrokken.

Tenslotte raakt de hervorming aan een essentiële discussie in de maatschappij: wat is werk en wie verdient sociale bescherming? SOTA is begaan met alle precaire werkers met tijdelijke contracten in alle beroepen. Op langere termijn is er nood aan een brede visie die een antwoord biedt op een nieuw begrip van “werk” en sociale bescherming biedt aan alle “flexwerkers” zowel binnen als buiten de kunsten.

Dit betekent echter niet dat we op korte termijn de oplossing moeten zoeken in het uitbreiden naar andere beroepen of zelfs opbreken van het bestaande sociale ‘statuut’ voor de kunstenaar. Laten we de huidige regelgeving die specifiek als noodzakelijke bescherming dient voor de kunstenaars niet zelf onder zware druk zetten, want hoewel zeker niet perfect, geeft het wel aan zeer veel kunstenaars de enige houvast om het hoofd te kunnen bieden aan risico’s in hun vak en om überhaupt hun beroep uit te kunnen oefenen, dat vanwege de veel te lage verloning precair blijft.

SOTA vraagt in de eerste plaats een toetsing van het huidige ‘statuut’ om de problematieken op te sporen en in latere instantie een herziening van de reeds bestaande bijzondere regels voor kunstenaars. Deze toetsing moet grondig gebeuren, een bevraging van het veld moet er absoluut deel van uitmaken. SOTA wil voorkomen dat verschillende sectoren voorstellen tot verandering uitwerken die enkel in hun werk- en verdienmodel zouden passen, maar nadelig kunnen zijn, of zelfs kunnen leiden tot meer precariteit voor andere sectoren. Een toetsing van voorstellen met alle betrokken sectoren en met experten (arbeidswetgeving, sociale zekerheid...) is een must en aanpassingen moeten met de grootste omzichtigheid gebeuren, en vanuit de gedachte een stappenplan te ontwikkelen dat de ruimere visie op de materie helpt realiseren. (zie punt 7)

Om duidelijk te communiceren naar het kunstenveld, naar de politiek en naar de burger zouden we de naamgeving ‘kunstenaarsstatuut‘ ook beter niet langer gebruiken, maar zeggen wat het is, nl ‘werkloosheidsreglementering voor kunstenaars’. Door deze naamgeving lijkt het dat kunstenaars speciaal worden behandeld en een gunst krijgen t.o.v. andere beroepsgroepen. Dit zogenaamde ’statuut’ is trouwens geen apart statuut (naast werknemer en zelfstandige). Het is enkel maar een uitzondering in de werkloosheidreglementering en de reden waarom die er kwam was net om kunstenaars niet te discrimineren t.o.v andere beroepsgroepen. Dit vanwege hun atypische arbeid met zeer korte contracten voor verschillende werkgevers waardoor de opbouw van sociale zekerheid erg moeilijk is. Het was een manier om kunstenaars dezelfde bescherming te geven als werknemers uit andere sectoren.

Zo formuleerde UNESCO het in “Recommendations concerning the Status of the Artist” uit 1980: Probeer de nodige stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat kunstenaars dezelfde rechten genieten als die welke worden toegekend aan een vergelijkbare groep van de actieve bevolking door nationale en internationale wetgeving met betrekking tot werkgelegenheid en leef- en arbeidsomstandigheden, en zorg ervoor dat (zelfstandige) kunstenaars, binnen redelijke grenzen, bescherming genieten op het gebied van inkomen en sociale zekerheid.(voetnoot)

voetnoot: Op internationaal niveau roept de UNESCO-Recommendation concerning the Status of Artists van 1980 de aangesloten staten op om de professionele, sociale en economische status van kunstenaars te verbeteren door de implementatie van beleid en maatregelen met betrekking tot opleiding, sociale zekerheid, werkgelegenheid, inkomen en belastingvoorwaarden, mobiliteit en vrijheid van meningsuiting. De Aanbeveling van 1980 roept staten niet op om kunstenaars specifieke privileges te verlenen, maar eerder om hen analoge rechten te verlenen aan elke andere sociaal-professionele groep wiens werk specifieke kenmerken heeft die moeten worden aangepakt door middel van speciale maatregelen. Bovendien heeft het Europees Parlement op 7 juni 2007 een resolutie aangenomen - European Parliament resolution of 7 June 2007 on the social status of artists (2006/2249(INI) over de sociale status van kunstenaars, waarin de aandacht wordt gevestigd op de problemen inzake sociale zekerheid en inkomsten van kunstenaars, alsook op hun vaak precaire werkgelegenheidssituatie. Het Europees Parlement roept de EU lidstaten op om een wettelijk en institutioneel kader voor creatieve artistieke activiteiten te ontwikkelen of uit te voeren door middel van de goedkeuring of toepassing van een aantal samenhangende en alomvattende maatregelen met betrekking tot contracten, sociale zekerheid, ziektekostenverzekering, directe en indirecte belastingen en naleving van de Europese reglement. Het Europees Parlement roept de Commissie op om een Europees handvest aan te nemen betreffende artistieke creatie en de voorwaarden voor deelname daaraan, op basis van een initiatief als dat van de UNESCO, om het belang van professionele artistieke activiteit te bevestigen en de Europese integratie te vergemakkelijken.

  1. Probleemstelling

Hervormingen in het ‘statuut’ moeten in een breder perspectief bekeken worden. De onderliggende redenen waarom kunstenaars moeilijk een sociale zekerheid opbouwen zijn structureel en raken niet opgelost, ondanks de invoering van het ‘statuut’ en voor degene die er gebruik van kunnen maken.

Jammer genoeg is de beeldvorming rond kunstenaars bij een deel van de burgers en politiek nog steeds negatief gekleurd. Kunstenaars zouden niet voldoende ‘ondernemend’ zijn, en te sterk afhankelijk van subsidies. Er werden een aantal studies uitgevoerd waarin de precaire sociaal- economische situatie van de kunstenaar wordt verduidelijkt en waaruit blijkt dat deze precariteit niet voortkomt uit gebrek aan inspanningen vanwege de kunstenaar, integendeel, de problematiek is structureel van aard.

Studies over de socio-economische positie van de kunstenaar -“kunstenpocket #3” uit 2019 (6) en “Loont Passie” uit 2016 (7) tonen aan dat dat kunstenaars in alle sectoren die van project naar project werken (enkel een minderheid is voltijds of halftijds in dienst van organisaties, en binnen beeldende kunst bestaat een contract van langere duur met instellingen voor een artistieke tewerkstelling al helemaal niet) te maken hebben met steeds kortere periodes van vergoedingen, zeer lage lonen die maar een fractie van de echte werkduur vergoeden, en bijgevolg een gebrekkige opbouw van sociale zekerheid zoals pensioen.

Een groot onderdeel van het werk van kunstenaars is ‘onzichtbaar’ en wordt niet vergoed (bedenken en ontwikkelen van projecten, artistiek onderzoek, schrijven van subsidie- dossiers, administratie, repetities, schrijven van een perstekst, vergaderingen over potentiële samenwerkingen, zoeken van co-producenten enzovoort). Maar het ‘zichtbare’ werk wordt slechts gedeeltelijk vergoed. Kunstenorganisaties die kunstenaars met zeer korte contracten van enkele dagen (weliswaar volgens CAO) aanwerven om enkel het afgewerkte ‘product’ te tonen, en in het beste geval financieel slechts symbolisch te waarderen, houden geen rekening met maanden of jaren van voorbereiding, en nemen hun verantwoordelijkheid als werkgever dus niet op. Dit deels omwille van een te lage eigen financiering, deels omwille van het feit dat kunstinstellingen de correcte betaling van kunstenaars niet prioritair stellen, deels omdat de relatie ‘opdrachtgever/opdrachtnemer’ binnen de sector slechts zelden letterlijk wordt opgevat. (8)

6 https://www.kunsten.be/en/publications/kunstenpocket-3-d-i-t-do-it-together/ 7 https://wp.assets.sh/uploads/sites/4718/2019/12/Samenvatting-Loont-passie_Sociaal-economische-positie- kunstenaars_0.pdf 8 tegenvoorbeeld is de keuze in 2016 van het Amsterdamse Veem Theater om slechts 100 dagen te openen, omdat ze niet wilden inleveren op de arbeidsomstandigheden en productievoorwaarden van hun kunstenaars.

Bovendien vallen ook vaak alle risico’s (tekort aan fondsen, kosten en salarissen bij afgelaste tentoonstelling etc...) op de schouders van de kunstenaars. Hun arbeid is dus het meest precair en verklaart de nood aan een beleid dat hen centraal stelt en dat ook concretiseert in de manier waarop het de kunstenaar ondersteunt, resp. hiervoor voldoende middelen vanuit de regering ter beschikking stelt.

De culturele sector genereert 5,6 % van de bruto toegevoegde waarde van Vlaanderen, maar wordt slechts voor 1% van het totale Vlaamse budget ondersteund. (9) Cultuur wordt door een aantal politieke partijen voorgesteld als een kost voor de maatschappij, terwijl het net een van de motoren er van is. Zoals onderwijs genereert kunst een grote meerwaarde. Economen spreken van een positieve externaliteit, dit wil zeggen dat deze sectoren een economische en maatschappelijke meerwaarde genereren waarvoor de gebruiker niet of nauwelijks moet betalen. Deze meerwaardes kunnen geoogst worden in bijvoorbeeld de toeristische sector, stadsontwikkeling en vastgoedprojecten (zonder dat de kunstenaar daar mee van kan genieten), maar ook in onderwijs, gezondheidszorg enz…We kunnen gerust spreken van een bijdrage aan het Bruto Nationaal Product en aan het Bruto Nationaal Geluk. De visie op kunst moet duidelijk een radicale shift doormaken. Waarom zou er draagvlak bij de burger moeten gezocht worden voor een degelijke ondersteuning van de kunsten wanneer deze zoveel meerwaarde genereren? (voetnoot)

In de kunstensector staat echter geen faire, dwz omvattende verloning van de kunstenaar tegenover de creatie van deze meerwaardes. Verloningen die het creatie en productieproces mee betrekken in de berekening van een ‘faire verloning’ zijn een grote een uitzondering. Vanwege de hoge motivatie en passie waarmee de kunstenaar creëert, maar ook vanwege zijn/haar zwakke onderhandelingspositie, spelen exploitatie en zelfexploitatie (de kunstenaar investeert het grootste deel van zijn/haar beperkte budget om een kwaliteitsvol werk mogelijk te maken en een klein deel aan loon) daarom nog te vaak een doorslaggevende rol. Hier is ook werk voor de kunstenaars zelf weggelegd om samen te ijveren voor faire condities.

Een voorbeeld uit de studie ‘Loont Passie’ toont hoe beeldende kunstenaars de laagste verdieners zijn : het netto mediaan jaarinkomen van de beeldend kunstenaar in 2014 bedroeg 13.700 Euro. Hierin zijn ALLE inkomsten inbegrepen zoals artistieke inkomsten, lesgeven, maar ook reeds de werkloosheidsvergoeding uit het ‘kunstenaarsstatuut’. Werkelijke artistieke inkomsten die tussen 1500 Euro en 6000 Euro bruto liggen per jaar zijn voor veel beeldende kunstenaars een realiteit. De gangbare vergoeding voor een solotentoonstelling is 1000 Euro (totale loonkost), maar dit houdt vaak maandenlange niet vergoede arbeid in, die de kunstenaar vooral zelf moet ondervangen met subsidies aanvragen, co-producenten zoeken, een extra job, het ‘kunstenaarsstatuut’...

De studie ‘Passie Loont’ van Kunstenpunt vermeldt dat bijna elke beeldend kunstenaar (93%) die aan de studie deelnam in 2014 te hebben gewerkt aan de creatie van eigen werk. Slechts één op de drie kreeg daarvoor ook een vergoeding. 77% van de beeldend kunstenaars stelde in datzelfde jaar tentoon. Slechts 30% van wie tentoonstelde, kreeg daarvoor een vergoeding. Onderzoekswerk, reflectie en prospectie werd door zo’n 40% van de kunstenaars gerapporteerd als activiteit. Tegenover dat werk staat in 28% van de gevallen een vergoeding. Alleen voor creaties in opdracht (door 50% van de kunstenaars gedaan in 2014) is vaker een vergoeding voorzien, in 7 op de 10 gevallen.

Het meest veelzeggend is misschien dat zelfs voor veel kunstenaars die (inter)nationaal werkzaam zijn, die grote symbolische waardering ontvangen, die gepresenteerd worden in kwalitatieve biennales, musea en filmfestivals, de financiële waardering voor hun arbeid niet mee evolueert, en dat zij gedurende heel de loopbaan in economische modellen moeten opereren waarin zij de zwakke schakel zijn. Dit wil zeggen dat het beroep van kunstenaar voor een groot aantal structureel niet duurzaam is, en dat ondanks het bestaan van het ‘kunstenaarsstatuut’ de precariteit en onfaire arbeidsrelaties nog steeds niet verdwenen zijn. (voetnoot)

9 studie Flanders DC 2016: https://www.flandersdc.be/en/magazine/the-creative-sector-in-flanders

voetnoot: Unesco beveelt aan: De aangesloten staten moeten regelingen treffen om, door middel van nauwe coördinatie van hun beleid met betrekking tot onder meer cultuur, onderwijs en werkgelegenheid, een beleid uit te werken voor het verlenen van hulp en materiële en morele steun aan kunstenaars, en ze moeten ervoor zorgen dat de publieke opinie wordt geïnformeerd over de rechtvaardiging en de noodzaak van een dergelijk beleid. De lidstaten moeten de status van kunstenaars bevorderen en beschermen door artistieke activiteiten, met inbegrip van innovatie en onderzoek, te beschouwen als een dienst aan de gemeenschap.(UNESCO Recommendation concerning the Status of the Artist, 1980, p4 en p6)

(voetnoot): Ervan overtuigd dat optreden van de overheid noodzakelijk en urgent wordt om de verontrustende situatie van kunstenaars in een groot aantal aangeloten landen te verhelpen, met name wat betreft mensenrechten, economische en sociale omstandigheden en hun arbeidsvoorwaarden, met het oog op de voorwaarden bieden aan kunstenaars die nodig zijn voor de ontwikkeling en ontplooiing van hun talenten en passend bij de rol die ze kunnen spelen bij de planning en uitvoering van cultureel beleid en culturele ontwikkelingsactiviteiten van gemeenschappen en landen en bij de verbetering van de levenskwaliteit. UNESCO: “Recommendations concerning the Status of the Artist”,1980, p2

  1. Risico’s en tegenstrijdigheden

Zelfs voor kunstenaars met het ‘kunstenaarsstatuut’ blijft de situatie dus precair, zolang hij/zij van project naar project moet werken, omvattende vergoedingen niet de norm zijn geworden en zolang subsidiëring van projecten (via overheid of fondsen) niet de werkelijke kosten van de tewerkstelling mee incalculeren. Het is dus uiterst belangrijk dat indien wijzigingen aan het statuut gebeuren deze rekening houden met de huidige praktijken van vergoeding, die niet zo snel zullen veranderen, en grote onzekerheden die daarnaast blijven bestaan:

corona:

De nog grotendeels onbekende gevolgen van corona op de lange termijn op het kunstenveld (internationaal werken, toegang tot beurzen, werken met publiek, toegang tot externe fondsen...?)

politiek:

De complexiteit van de politieke structuren waarbinnen deze regeling zich voegt, mag niet worden onderschat. Tegengestelde ideologieën rond kunstenaars, werk en sociale zekerheid in de Vlaamse, Waalse en federale overheden vormen een politiek risico.

het toekomstige Vlaamse Kunstendecreet:

Het ‘kunstenaarsstatuut’ is federale materie, het Kunstendecreet is gewestelijke materie. Aanpassingen in beide zijn niet afgestemd op elkaar en dit kan leiden tot extra onzekerheid met betrekking tot de sociaal-economische positie van de kunstenaar. Intussen staan ‘fair practices’ ingeschreven in het toekomstige Kunstendecreet, maar er is niets concreets aanwezig wat betreft fair pay voor kunstenaars, en er is in elk geval geen extra budget voorzien om dit uitvoerbaar te maken voor kleine en middelgrote organisaties, die met zeer beperkte budgetten werken.

Fair pay lijkt nog (verre?) toekomstmuziek. Het ‘Juist is Juist’ charter dat is ontwikkeld door oKo gaat in de juiste richting, maar is niet bindend. Een degelijke looncalculator die bepaalde minima in de verhouding opdracht/vergoeding reguleert, zodat lonen correcter kunnen worden onderhandeld, is weliswaar in ontwikkeling, maar de budgetten zijn daar nog helemaal niet op voorzien… Beurzen (niet gelinkt aan een project en zonder verplichting tot productie) worden nog moeilijker toegankelijk en beperkter in aantal in het nieuwe decreet, terwijl het de enige beurzen zijn die periodes van autonoom artistiek onderzoek kunnen steunen. Deze Beurzen, naast de Residentie Beurzen, mogen ook niet als loon uitgekeerd worden, zodat de kunstenaar ze niet kan aanwenden om sociale rechten op te bouwen. In projectbeurzen kan een loon wel, maar het kan maar een klein onderdeel vormen van het totale budget, omdat hier een grote hap naar productiekosten zal gaan.

De kunstenaar is de ‘hoeksteen’ van het beleid, wordt o.a. in de Visienota van de minister van cultuur Jan Jambon beweerd, maar in het nieuwe decreet wordt hij/zij aan de zijlijn geplaatst. Er is weinig of geen rekening gehouden met de noden van kunstenaars, waardoor hun precaire situatie blijft bestaan, hun onderhandelingspositie verzwakt en ze te veel zijn overgeleverd aan de goodwill van organisaties.

De markt en de distributie van werk:

Eventuele inkomsten uit een ‘kunstmarkt’ zijn voor veel kunstenaars onbestaande of wisselvallig. Er is sprake van marktfalen, want deze markt is georganiseerd rond exclusiviteit, de aandacht en middelen zijn gefocust op enkelingen. (11) Het is een misverstand dat in alle sectoren na de onderzoeks-en ontwikkelingsperiode van het werk, de ‘investering’ kan terugverdiend worden eens het werk kan getoond worden. Zoals gezegd is een gemiddelde fee voor een solo tentoonstelling 1000 euro totale loonkost. Screening fees in filmfestivals stellen niets voor en om deel te nemen aan de selecties moet de kunstenaar zelfs betalen.

In schril contrast met een zeer geselecteerde en eenzijdige blik op de ‘glamoureuze’ kant van de sector in de media, verbetert het niveau van verloning voor kunstenaars vaak niet met groter ‘succes’ en de grotere symbolische waarde van de instituten die hen uitnodigen. Vaak wordt deze symbolische waarde als ‘betaling’ gezien (de houding van internationale biënnales, grote musea etc...). Wanneer buitenlandse instellingen direct steun aanvragen bij de Vlaamse overheid voor kunstenaars, dan hebben de kunstenaars vaak geen invloed op verloningspraktijken of andere effectieve inzet van dit geld. Tenzij hier concrete eisen aan verbonden worden, is het naleven van afspraken rondom faire practices op dit niveau een onbegonnen taak. Daarmee is het ook zaak met fair practices aan te sluiten bij andere bewegingen op internationaal niveau.

11 zie studie Cijferboek Kunsten 2018 van Kunstenpunt: 50% van de ondervraagde Vlaamse kunstenaars werkte in 2015 zonder galerie en heeft dus geen of weinig toegang tot een markt voor de verkoop van werk, 20 % heeft 1 galerie (15% daarvan is geen internationale galerie) waarbij verkoop ook beperkt is. Kleinere en middelgrote galleries lijden zelf onder het principe ’the winner takes it all’. (https://www. kunsten.be/kunsten-in-vlaanderen- brussel/ publicaties/7926-de-vlaamse-kunstmarkt- nationaal-internationaal-en-mondiaal)

  1. Circulerende voorstellen voor het kunstenaarsstatuut (12) en hun problematiek:

voorstellen die de benodigde aantal dagen voor de instap in het ‘statuut’ willen verlagen,

maar voor de ‘neutralisatie’ (jaarlijkse verlenging van het ‘statuut’) het aantal dagen willen verhogen, zullen zorgen voor meer precariteit en uitval van kunstenaars als het aantal te bewijzen dagen te hoog is, zelfs als ze in cachet berekend worden. Bijvoorbeeld als men 156 dagen (voetnoot) in cachet per jaar moet bewijzen om het ‘statuut’ te verlengen dan heeft de kunstenaar artistieke contracten nodig aan ongeveer 10.000 Euro bruto loon per jaar en dit halen veel kunstenaars niet (jaarlijkse artistieke inkomsten voor beeldende kunstenaars kunnen tussen 1500 euro -6000 euro bruto per jaar liggen) vanwege de problematiek dat de arbeid geleverd voor een cultuurorganisatie maar voor een fractie wordt vergoed. En dit geldt voor kunstenaars van alle leeftijden!

voorstellen om ieder jaar 52 dagen te bewijzen (of 156 dagen op drie jaar tijd), houden

geen rekening met lange creatie periodes (die zeker niet in alle sectoren leiden tot beter betaalde periodes wanneer het werk kan gaan circuleren, de fees zijn gewoon te laag!), de lange periodes om subsidies aan te vragen of co-producenten te zoeken. Risico’s zoals het niet gehonoreerd worden van een beursaanvraag, waarbij de kunstenaar weer een lang proces moet doorlopen voor een nieuwe aanvraag, of een tentoonstelling die wordt afgelast, kunnen ervoor zorgen dat de kunstenaar die één jaar niet aan de benodigde 52 dagen met artistieke activiteit komt, het hoogste uitkeringsniveau verliest en dus ook wat we het ‘kunstenaarsstatuut’ noemen. Nu zijn er slechts 3 arbeidscontracten/prestaties per jaar nodig. In een aantal voorstellen komt naar voor dat dit de begunstigden ‘overbeschermt’ en als ‘misbruik’ bestempeld wordt. Het lijkt erop dat de verantwoordelijkheid voor zijn/haar precariteit bij de kunstenaar zelf gelegd wordt. De 52 of 156 dagen per jaar moeten bewijzen komt neer op een aanzienlijke verzwaring.Dit kunnen we niet aanvaarden zolang fair pay en toegang tot beurzen waarin faire honoraria duidelijk begroot zijn en gecontroleerd worden bij de afrekening geen ingang hebben gevonden!

voorstellen om iedereen te laten werken onder cachet. Het basisbedrag moet dan hoger gemaakt worden of kunstenaars blijven de hele loopbaan hangen bij de armoedegrens, omdat door de cachetregel een groter aantal dagen van zijn/haar uitkering worden geschrapt.

voorstellen om jonge kunstenaars gemakkelijker te laten instappen in het

kunstenaarsstatuut via het cultuurbudget van de Vlaamse Gemeenschap (via Beurzen?), kunnen niet passen in een coherent voorstel om het statuut te verbeteren omdat er hier een politieke afhankelijkheid wordt gecreëerd. In het nieuwe decreet zouden pas afgestudeerden in de kunsthogescholen het eerste jaar al geen toegang hebben tot een Beurs...

voorstellen om jonge kunstenaars gemakkelijker te laten instappen in het

kunstenaarsstatuut door het aantal dagen dat ze artistieke arbeid moeten bewijzen te verlagen zal moeilijk worden goedgekeurd omdat er van wordt uitgegaan dat uit solidariteit met andere beroepen dezelfde aantal dagen moeten worden gerespecteerd. Een andere strategie moet hier dus gevolgd worden om de instap te verbeteren.

(12) voorstellen kunstenaarsstatuut van oa de Artiesten Coalitie, de MR https://www.mr.be/un-nouveau-statut-dartiste-pour-liberer-la-creation/ en de ACOD https://www.cultuurkameraad.be/site/wp-content/uploads/2019/04/Voorstel-wijziging- werkloosheidswetgeving-ACOD-Cultuur.pdf

voetnoot: 156 dagen op 12 maanden is afkomstig van de 156 dagen te bewijzen op 18 maanden om niet verplicht te kunnen worden werk bij te zoeken buiten de kunsten. Maar ook dit is voor veel kunstenaars onhaalbaar. Werk bijzoeken is als consequentie ook anders dan het statuur verliezen.(zie verder)

  1. Gekende problematieken van het kunstenaarsstatuut zoals het vandaag bestaat:

jonge kunstenaars:

Kunstenaars in hun opstartfase kunnen vaak niet de nodige arbeidsdagen (via artistieke tewerkstelling) bewijzen om toegang te krijgen tot het ‘kunstenaarsstatuut’. Hiervoor moet men onder de leeftijd van 36 jaar 312 dagen bewijzen op 21 maanden (op cachet). Het uitbouwen van het beroep van kunstenaar is zeer moeilijk indien men met andere jobs dit beroep moet financieren. Er is in de werkloosheidsregels te weinig begrip voor de atypische situatie van de werknemer (het creatieve proces dat vaak verloopt in een periode zonder rechtstreekse artistieke tewerkstelling, en in geval van een aanwerving de discrepantie tussen effectieve werktijd en het loon dat men in artistieke context krijgt). We zien dat de risico’s voor jonge kunstenaars groter worden i.p.v. kleiner: minder organisaties blijven zich permanent focussen op werk presenteren van jonge kunstenaars, minder toegang tot Beurzen en er zijn lagere bedragen toegewezen aan die Beurzen in het nieuwe decreet...Welke strategieën kan men hier uitwerken zodat bijvoorbeeld het aantal dagen gemakkelijker kan bewezen worden, eventueel afhankelijk van leeftijdscategorie. Kunnen bepaalde periodes bijvoorbeeld meetellen waarin de kunstenaar professioneel actief is, bijvoorbeeld in context van een kunstenaarsresidentie, artistiek onderzoek, een opleiding? Nog beter zou zijn als residenties lonen zouden uitkeren aan hun kunstenaars, en onderzoek en opleiding betalend zou zijn.

verplichting te solliciteren voor een job buiten de kunsten:

Nu moet de kunstenaar 156 dagen artistieke arbeid bewijzen in een periode van 18 maanden voorafgaande aan een controle/gesprek met de respectieve arbeidsbemiddelingsdienst om niet verplicht te kunnen worden te solliciteren voor een job buiten de kunsten. Dit creëert veel stress en angst voor die controles. Zoals uitgelegd in de voorbeelden hierboven worden die dagen artistieke arbeid door veel kunstenaars niet gehaald (zowel berekend in cachet als in gewone berekening in dagen) en dit voor kunstenaars van alle leeftijden. In sommige gevallen gaan werkgevers ervan uit dat kunstenaars die opereren met het statuut niet of weinig vergoed moeten worden, want ze hebben toch reeds een ‘basisinkomen’. Jammer genoeg bekijken sommige kunstenaars dit ook op die manier (misschien zonder goed te beseffen dat ze zo geen sociale rechten opbouwen).

verplichting actief werk te zoeken:

Omdat een groot onderdeel van een artistieke opdracht (bijvoorbeeld de research en creatie voor een tentoonstelling) wordt uitgevoerd zonder contract tijdens periodes van werkloosheid en er tegelijk een verplichting is om actief werk te zoeken tijdens dezelfde periodes creëert dit schizofrene situaties. In Nieuw Zeeland heeft men hiervoor een alternatief uitgedacht: PACE (Pathways to Arts and Cultural Employmentment): De kunstenaar die een artistiek werk ontwikkelt die hem/haar in staat zal stellen om inkomsten te ontvangen of zijn artistieke praktijk verder uitbouwt wordt aanzien als iemand die actief werk zoekt. Hij/zij moet dan ook niet solliciteren voor jobs buiten het kunstenveld.(voetnoot)

pensioenopbouw:

Als de kunstenaar met taaklonen werkt en de berekening volgens ‘cachet’ verloopt, dan komen deze ‘cachet’ dagen niet in aanmerking voor berekening van het pensioen. De cachetregel is immers een regel die enkel eigen is aan de werkloosheidsreglementering en geen doorgang vindt in andere takken van de Sociale Zekerheid. Het pensioen wordt berekend op basis van het aantal effectief gewerkte dagen. Weliswaar blijft er een behoud van pensioenrechten in de zogenaamde ‘gelijkgestelde periode’, namelijk de werkloze periodes tussen contracten door, maar kunstenaars die van in het begin van hun loopbaan enkel met korte contracten hebben gewerkt zullen op het einde van de rit nauwelijks een pensioen hebben. Dit is een voorbeeld van zeer moeilijke opbouw van sociale zekerheid, zelfs als de kunstenaar toegang heeft tot het ’statuut’. Een voorstel zou kunnen zijn dat cachet zou meetellen voor alle aspecten van de sociale zekerheid, dus ook pensioen. De dagvergoeding zou echter hoger moeten, omdat men anders tijdens de hele loopbaan rond de armoedegrens blijft hangen.

voetnoot: (The Status of artists in Europe, study by EU Parliament’s committee on Culture and Education, 2006, p92)

  1. Voorstellen SOTA

SOTA stelt voor om de reeds bestaande regels in de twee bestaande sociale statuten te herzien en beter uit te werken: het werknemersstatuut en het zelfstandige statuut. SOTA wil kunstenaars die via tijdelijke contracten werken zeker niet isoleren in een apart statuut, een derde statuut. SOTA stelt voor om een aantal regels binnen de reeds bestaande wetgeving van de twee verschillende sociale statuten aan te passen.

  1. Werknemers (arbeiders en bedienden):

  2. Voor het werknemersstatuut vragen wij een herziening van artikel 1bis (taakloon). Momenteel gelden de CAO niet voor kunstenaars die werken onder artikel 1bis. Het visum voor kunstenaars is een slecht middel om te bepalen wie al dan niet een beroep kan doen op artikel 1 bis of niet. Dit visum lost trouwens ook de problemen van slechte betaling niet op. Een piste kan zijn om te werken aan een CAO PC 304 voor zelfstandigen en voor 1 bis (aangewend als men niet werkt in een hiërarchische relatie met een werkgever). Deze CAO zou met een Koninklijk Besluit afdwingbaar kunnen gemaakt worden. De relatie met de reële tijdsduur van het werk moet ook deel uitmaken van deze afspraken. PC 329 zou dan ook snel kunnen volgen.

  3. De toegang voor kunstenaars tot de werkloosheid (cachetregel artikel 10 MB werkloosheid) van kunstenaars moet deels herzien worden. Vele kunstenaars krijgen nu geen toegang tot de volledige sociale bescherming omdat zij niet tot aan het gevraagd aantal dagen komen, zelfs niet via de cachet regel. Dit kan anders benaderd worden. Kunstenaars krijgen veelal beurzen die niet (of slechts voor een klein deel) als loon in rekening kunnen worden gebracht. Sommige kunstenaars betalen tientallen jaren sociale bijdragen zonder hiervoor bescherming te genieten. Hoe kan een strategie gevonden worden die niet-discriminerend werkt t.o.v. andere beroepsgroepen en kunstenaars door hun atypische arbeid ook zelf niet gediscrimineerd worden? Kunnen bijvoorbeeld andere professionele activiteiten meegeteld worden (bv verblijf in een artistieke residentie, periodes van artistiek onderzoek, een opleiding) of zoals hierboven in het voorbeeld uit Nieuw-Zeeland-PACE (Pathways to Arts and Cultural Employmentment)-is een artistiek werk ontwikkelen een professionele activiteit die meetelt.

  4. Zelfstandigen (in hoofd- of bijberoep):

  5. Vele kunstenaars hebben een heel onregelmatig inkomen. Dit kan grote gevolgen kan hebben voor de hoogte van de verschuldigde bijdragen. De berekeningen voor de bijdragen van zelfstandigen gebeuren echter te traag. Dit maakt het voor vele kunstenaars moeilijk. Kan er een snellere berekening komen voor de bijdragen, afhankelijk van het inkomen?

  6. Ook staan kunstenaars in het zelfstandige statuut of het statuut ‘zelfstandige in bijberoep’ zeer zwak op het moment dat zij door omstandigheden niet kunnen werken (bv uitval door ziekte, zorg voor zieke kinderen) of het wegvallen van opdrachten. Het opbouwen van reserves is bij de huidige stand van inkomsten nauwelijks mogelijk. We zien de dramatische gevolgen hiervan in Nederland waar een doorgedraaid ZZP systeem tot precaire situaties voert. Hoe passen we de sociale bescherming aan voor hen?

  7. SOTA ijvert ervoor om op lange termijn de twee bestaande sociale statuten naar elkaar te laten toe groeien. Eens de twee verschillende sociale statuten sterker op elkaar gaan lijken, dan bestaat er misschien in de toekomst ooit wel een mogelijkheid om tot één sociale zekerheid te versmelten. Dit zou meer mutualiteit tussen de verschillende sectoren en soorten beroepen mogelijk maken en het systeem hierdoor duurzamer maken. (voetnoot)

  8. KVR:

SOTA wil ook het overmatig gebruik van de KVR de kleine vergoedingsregeling verminderen. KVR diende als maatregel om kleine opdrachten binnen het veld van de amateurkunsten en kleine vzw’s te reguleren en zo zwartwerk te vermijden. KVR creëert een situatie van toenemende onzekerheid van alle kunstenaars. Grote instellingen (bepaald volgens verkregen subsidie) zouden deze maatregel niet mogen gebruiken.

  1. beter begrip van ‘artistiek werk’:

SOTA vindt het belangrijk na te denken over wat ‘werk’ is in de artistieke context en hoe het zou kunnen helpen in de opbouw van sociale rechten, zoals de periodes van (autonoom) artistiek onderzoek, de aanwezigheid in een residentie… De fair practices charter JUIST IS JUIST zou kunnen bepalen welke verloning voor welke opdracht kunstenaars zich mogen verwachten te ontvangen, zoals in academisch onderzoek ook het geval is, en op die manier de verhouding tussen prestatie en verloning kunnen reguleren.(voetnoot)

voetnoot: De piste van het ‘eenheidsstatuut’ in de sociale zekerheid moet wel rekening houden met een mogelijke negatieve bijwerking, nl de vennootschaps- en vzw vlucht waar men de middelen in de vzw of vennootschap laat om minder te moeten bijdragen aan de sociale zekerheid en enkel belasting betaald op de winst.

(voetnoot)“Herinnert eraan dat alle artiesten permanent hun activiteiten uitoefenen, die niet beperkt zijn tot de tijd die hun zichtbare artistieke vertolkingen of uitvoeringen in beslag nemen; Merkt in dit verband op dat de tijd die kunstenaars aan repetities besteden in alle opzichten effectieve werktijd is en dat het essentieel is om al deze perioden van activiteit in aanmerking te nemen bij het vaststellen van hun loopbaanverleden, zowel tijdens perioden van werkloosheid als voor het bepalen van het pensioenbedrag. (European Parliament resolution of 7 June 2007 on the social status of artists (2006/2249(INI)))

  1. Methodologie voor verdere stappen

De reflectiegroep rond sociale zekerheid van SOTA wil in de eerste plaats de reeds bestaande bijzondere regels voor kunstenaars in de wetgevingen van sociale zekerheid, arbeid, werkloosheid en zelfstandigen aftoetsen.

De reflectiegroep zal om dit traject rond de verbetering van het kunstenaarsstatuut onder de aandacht te brengen een serie van verschillende ontmoetingen organiseren met zowel de Franstalige als Nederlandstalige betrokkenen en ook een groep van legale experten.Op zaterdag 27 februari 2021 zal SOTA in Kaai een open discussie organiseren. In maart zal deze discussie worden uitgeschreven en worden toegevoegd aan de website van SOTA, meer bepaald in context van de volgende Fair Practice Almanak.

In tweede instantie wil onze reflectie groep ook zelf een voorstel formuleren voor het moeilijke dossier van het kunstenaarsstatuut. SOTA zal hiervoor samenwerken met zowel Nederlandstalige betrokkenen zoals onder andere oKo, Cultuur loket, Kunstenpunt, Artiesten Coalitie, als ook Franstalige betrokkenen zoals NO culture, Conseild Dead, Balance ta Crise, Artistes Affilié.e.s, enz. Wij willen ook beroep doen op een aantal legale experten zoals: Yasmine Kerbache, Kristof Salomez, Julie Van Elslande, Jens Van Lathem, Tobias Van Royen en personen die academische onderzoek deden rond sociale wetgeving in België, zoals bv Jakob Werbrouck en Prof. Jef Van Langendock van de KU Leuven.

Samen met deze partners moet het mogelijk zijn om een traject te lopen waar een brede bevraging van kunstenaars deel van uitmaakt, zowel degene die in als buiten het ‘kunstenaarsstatuut’ werken. Enkel op die manier kunnen we de noden kennen van wat er in de verschillende sectoren speelt. Een enquête kan een goede optie zijn, uitgewerkt en opgevolgd door een of meerdere partners. Deze partners zouden een betaalde opdracht voor een jurist die het project van nabij opvolgt kunnen inschrijven in hun werking.

Uiteindelijk zal SOTA en de partners een voorstel aftoetsen bij verschillende betrokkenen en experts, alvorens dit aan de regering voor te leggen.

  1. SOTA

State of the Arts (SOTA) is een open platform die wil bijdragen een een nieuwe verbeelding van de kunstwereld vandaag. SOTA opereert vanuit de collectieve kennis van onafhankelijke kunstenaars en kunstwerkers, maar staat open voor alle betrokken individuen en organisaties die zich willen inzetten voor een meer faire kunstpraktijken. Voor SOTA kan er slechts sprake zijn van werkelijke verandering als we gehoor geven aan allerlei mensen, bezorgdheden en standpunten die buiten de radar van bestaande representatieve organisaties in de culturele sector vallen. SOTA wil rechtstreekse betrokkenheid mogelijk maken. SOTA gaat ervan uit dat de transitie naar meer faire praktijken in de kunstwereld ook een katalysator kan zijn voor verandering in de brede samenleving.

De reflectiegroep sociale zekerheid binnen het State of the Arts platform bestaat momenteel uit Ronny Heiremans, Mathilde Maillard, Kobe Matthys, Katrien Reist en Katleen Vermeir, maar zal in de loop van de komende weken verruimd worden met andere stemmen en expertises.